Zwarte zonnen, ware nachten.
Waarom Friedman?
Fantasy. Een genre waarvoor veel lezers hun neus ophalen vanwege het fabel-achtige karakter ervan. Sprookjes, bedoeld om kleine kinderen te behagen alvorens het zoet slapen gaan. Niets waar een volwassen, weldenkend mens zijn of haar kostbare tijd mee verdoet.
Professor J.R.R. Tolkien, de man die in zekere zin als grondlegger van het fantasy-genre mag worden bestempeld en aan wie velen na hem zijn afgemeten, heeft weliswaar altijd volgehouden dat hij met zijn werk nooit iets heeft bedoeld, en dat is waar, daar men doorgaans zocht naar verborgen parallellen met de geschiedenis van onze eigen wereld en de zaken die er mogelijk in staan te gebeuren. Let echter wel dat zoon Christopher in het voorwoord van de Silmarillion schrijft dat de daarin verhaalde legenden het voertuig en de schatkamer van zijn vaders diepste overpeinzingen waren.
Nee, het schrijven van goede fantasy is meer dan allerlei tovenaars, vreemde wezens, buitenissige namen, schone jonkvrouwen en enge beesten in een ketel proppen en flink roeren. In die zin mag aan fantasy beslist het predikaat occult worden verbonden, hoe eng dat woord voor velen ook in het gehoor mag liggen; het betekent immers niet meer dan verborgen en heeft in wezen niets met begrippen als zwart of zweverig te maken. Het is slechts dat causale natuurwetten in een fantasy een fysieke gestalte hebben gekregen. Het sterkst komt dit tot uiting in de Kronieken van Thomas Covenant van de schrijver Stephen Donaldson. En vergis u overigens niet in de spirituele betekenis die de sprookjes van Moeder de Gans of de Gebroeders Grimm uit te dragen hebben.
Dat veel schrijvers daar geen idee van hebben spreekt uit de enorme hoeveelheid fantasy-lectuur die in Engelstalige gebieden wordt gepubliceerd, waarmee echter op generlei wijze afbreuk wordt bedoelt aan de functie of de waarde daarvan. Het is dan ook niet meer dan de constatering van een feit dat Nederlandse uitgeverijen de krenten uit de enorme ketel pap plukken die vervolgens worden vertaald om te verschijnen op de beperkte lezersmarkt van onze eigen taal. Niet verwonderlijk zal zijn dat het daarbij gaat om schrijvers die terdege hebben begrepen dat er voor het slagen van een fantasy meer nodig is dan het schilderen van een prachtig doek of het weven van een schitterend tapijt.
Vandaar dat in het najaar van 1995 de Lage Landen zich konden verheugen in het verschijnen van het werk van C.S. Friedman, een schrijfster die in de VS inmiddels al een aardig oeuvre op haar naam had staan. Met haar Koudvuur-trilogie heeft ze zich op een andere manier dan gewoonlijk geworpen op de aloude strijd van de fantasy-literatuur: goed versus kwaad.
Op een andere manier dan gewoonlijk, want waar doorgaans goed, na geruime tijd een schier kansloze strijd te hebben gestreden uiteindelijk op sublieme wijze toch weet te zegevieren over kwaad, heeft Friedman haar boeken gehanteerd als een platform voor een discussie over wat dat kwaad nou eigenlijk is, waartegen altijd wordt gestreden. Want wat doet een priester, als hij tot de ontdekking komt dat zijn grootste antagonist niemand meer of minder is dan de, een kloof van eeuwen overleefd hebbende stichter en profeet van zijn geloof? En wat doet die priester als hij merkt dat hij zonder de welhaast onbeperkte macht van die antagonist geen schijn van kans heeft in zjin strijd tegen de snoodaard die het voortbestaan van de menselijke beschaving bedreigt? Het is alsof meneer pastoor ontdekt dat de grote kinderlokker niemand anders is dan de schrijver van de bijbel, én dat die schrijver eigenlijk een onmisbare bondgenoot is in de strijd tegen het zich voor een invasie bewapenende buurland.
Kwaad is wat men er zelf van maakt, heeft Friedman deze profeet in een van zijn standaardwerken laten schrijven. En dat is natuurlijk ook zo. Want iedere booswicht heeft voor het plegen van zijn wandaad een uitstekende en zeer valide reden. Dat die reden voor anderen wat minder verteerbaar is, of op een later tijdstip door de dader wordt herzien, doet niets af aan de validiteit ten tijde van het plegen van de daad. Hetgeen natuurlijk nooit een reden mag zijn om de dader vrijuit te laten gaan, want iedere daad, ongeacht intentie, heeft gevolgen.
Alles van node is bruikbaar is een andere stelregel van deze profeet, wat in feite neerkomt op: het doel heiligt de middelen. Gesteund door de omstandigheden hoeft de priester de discussie met zichzelf niet te voltooien en ziet hij zich gedwongen om een broze en wantrouwige samenwerking met zijn antagonist aan te gaan. En heel subtiel en heel geloofwaardig zien we de verschuiving plaatsvinden: priester en profeet krijgen respect voor elkaar, ondanks hun nimmer aflatend aartsvijandschap.
Achtergrond voor dit tafereel in drie grote bedrijven is een planeet waarop bijzondere krachten actief zijn, aan de aarde zelf ontsproten en in grote of bundels van kleinere stromen over haar oppervlak vloeiend. Die krachten zijn in staat om menselijke emoties te manifesteren in een vorm van vlees en bloed - die zich vervolgens tegen hun opwekker keren om zich met hem of haar te voeden - maar kunnen ook worden gestuurd, als je maar weet hoe. De stromingen reageren namelijk ook op de gerichte menselijke wil en kunnen subtiele veranderingen, gestuurd door de wensen van die wil, veroorzaken.
De grote kracht die schuilt achter het werk van Friedman is ook de consequente manier waarop zij omgaat met de toch grillige aspecten van de seismisch zeer actieve planeet die ze na intensieve studie van het tectonische en vulkanische gedrag van onze eigen planeet heeft gecreëerd, soms tot groot ongenoegen van de zich daarin ophoudende karakters. Want al zijn die karakters nog zo bedreven in het manipuleren van de over het aardoppervlak vloeiende stromingen, dan nog kunnen zij daar op zee of diep onder de grond geen gebruik van maken en is het voor hen levensgevaarlijk om zich vlak na een aardbeving met de dan veel te krachtige stromingen in te laten, hoe wenselijk dat ook zou zijn.
En zonder die consequente omgang geweld aan te doen weet Friedman te schitteren met onverwachte oplossingen van problemen of wendingen van de manier waarop krachten of entiteiten zich (behoren te) gedragen, zodat de karakters en situaties die zij zo geloofwaardig voor ons heeft uitgesponnen geenszins voorspelbaar zijn. Bij zo'n wending teruggrijpend op het eerder gelezene openbaart zich de grote geest achter Friedmans trilogie: nergens is zij met zichzelf in tegenspraak. Het bleek slechts subtiel taalgebruik die de lezer tijdelijk op het verkeerde been heeft gezet of een te snelle conclusie heeft doen trekken.
Friedman heeft er ook geen enkel probleem mee om in het zorgvuldig opgebouwde imago van haar hoofdpersoon als held ineens een deuk te slaan. Welaan, een held met zwakke plekken. Hoe herkenbaar. Hoe boeiend. En hoe grappig ook, om te zien dat de nimmer aflatende held plots met de figuurlijke broek op de enkels staat omdat hij zich iets te sterk met zijn rol heeft geïdentificeerd of zijn medespelers in het grote toneelspel heeft onderschat. Er is immers niets mooiers dan te zien hoe iemand (anders) over zijn eigen ego struikelt.
En dat brengt ons op de humor. Cynisch bij tijd en wijle, soms zelfs hard, doch doorgaans slechts als ironische klank onder de oppervlakte aanwezig. Waar veel schrijvers zichzelf en hun werk veel te serieus nemen weet Friedman haar publiek op wat luchtiger wijze te onderhouden, zonder de ernst van de door haar gesponnen situatie uit het oog te verliezen. Galgenhumor? Soms. Vaker een soort schert¬sende ondertoon die zo kenmerkend is voor het werk van Terry Pratchett, zij het zonder tot meligheid te vervallen en zonder de geloofwaardigheid van de karakters ook maar één moment aan te tasten.
Want waar die karakters tegenslagen, groot verdriet of enorme woede te veteren hebben, wordt dit door Friedman zeer openhartig en eerlijk gebracht, zodat geen moment de indruk wordt gewekt dat de spelers ongestoord en onaangedaan over het brandende toneel heen dartelen in het met de lezer gedeelde vertrouwensvolle vermoeden dat het allemaal toch wel goed zal aflopen. Nee: let op. Bij Friedman gaan er mensen dood. Mensen die je hebt leren kennen en leren waarderen, mensen die zijn gaan ademen en van wie je de lichaamsgeur kunt ruiken, mensen van wie je bent gaan houden worden ineens definitief van het toneel gerukt, alsof Friedman wil zeggen: wakker blijven, wij doen hier niet aan romantiek, dit is het ware aangezicht van de wereld.
Met Tolkien is Friedman niet te vergelijken. Aan Tolkien is ze ook niet af te meten. Friedman hanteert een eigen jargon, waarmee ze haar eigen belangrijke bijdrage levert aan de fantasy-literatuur, waarmee ze ons een inzicht verschaft in het functioneren van het universum en waarmee ze ons een voorbeeld voorhoudt in de gestalte van de rakhs, de wezens die zo kenmerkend zijn ontstaan uit haar voorliefde voor katten. De wezens die volmaakt functioneren in een wereld die de mens ogenschijnlijk zo vijandig gezind is. Nee, zeggen de rakhs, dat komt omdat jullie mensen je nergens bij neer weten te leggen. De wereld is. De rakhs zijn.
Friedman schrijft. Gelukkig wel.
Richard Heufkens
Artikel eerder verschenen in Warp (Uitgeverij M) en Dromen & Demonen (Luitingh-Sijthoff)